Deze website maakt gebruik van Cookies

We gebruiken cookies om de website goed te laten functioneren, om functies voor social media te bieden en om ons websiteverkeer te analyseren. Meer informatie vindt u in de privacyverklaring.

Ik ga akkoord met het plaatsen van cookies voor:

Noodzakelijke functionaliteiten en anonieme statistieken

De werking van artikel 16 lid 2 Rijkswet op het Nederlanderschap

Door Hermie de Voer

Op 18 maart 2025 deed de rechtbank Den Haag, SGR 23/3262, ve25000530, uitspraak in een zaak waarin de vraag speelde of een minderjarige, ik noem hem John, het Nederlanderschap had verloren toen zijn ouders de Britse nationaliteit aannamen. De rechtbank oordeelde dat John Nederlander was gebleven omdat hij onder een uitzonderingssituatie viel. So far so good. Echter, tot mijn verbazing ging het ministerie van Buitenlandse Zaken tegen de uitspraak in hoger beroep en lijkt het de verliesgrond extensiever uit te leggen dan in de wet is vastgelegd.

Wat is er aan de hand?

John wordt geboren in Nederland. We weten niet precies wanneer. Het gezin naturaliseert tot Nederlander in 2012 als John nog minderjarig is. Op 29 maart 2013 emigreert het gezin naar het Verenigd Koninkrijk (VK) waar het tot op heden nog woont. John verkrijgt op 23 juni 2022 als minderjarige zelfstandig de Britse nationaliteit.

De verliesgronden voor minderjarigen staan in artikel 16 (1) RWN 2003:

16 (1) Het Nederlanderschap gaat voor een minderjarige verloren:

a. door gerechtelijke vaststelling van het ouderschap, erkenning, wettiging of adoptie door een vreemdeling, indien hij diens nationaliteit daardoor verkrijgt of deze reeds bezit;
b. door het afleggen van een verklaring van afstand, indien hij de nationaliteit bezit van zijn vader, moeder of adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid;
c. indien zijn vader of moeder vrijwillig een andere nationaliteit verkrijgt en hij in deze verkrijging deelt of deze nationaliteit reeds bezit;
d. indien zijn vader of moeder het Nederlanderschap verliest ingevolge artikel 15, eerste lid, onder b, c of d, of ingevolge artikel 15A;
e. indien hij zelfstandig dezelfde nationaliteit verkrijgt als zijn vader of moeder.

Geen van deze verliesgronden is van toepassing op de situatie van John. Zodoende behoudt hij het Nederlanderschap en heeft daarna de Britse en Nederlandse nationaliteit.

Op 8 september 2022 verkrijgen ook de ouders van John de Britse nationaliteit. Op grond van artikel 15 (1) onder a RWN 2003 verliezen de meerderjarige ouders allebei de Nederlandse nationaliteit door vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit. John bezit de Britse nationaliteit al en is nog steeds minderjarig als zijn ouders de Britse nationaliteit verkrijgen. Hij woont dan ongeveer 9 jaar in het Verenigd Koninkrijk (VK). De vraag die voorlag bij de rechtbank was of John tegelijkertijd met zijn ouders op 8 september 2022 de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. De rechtbank komt op goede gronden tot de conclusie dat dit niet zo is.

Op het eerste gezicht lijkt John het Nederlanderschap te hebben verloren op grond van artikel 16 (1) c RWN 2003: zijn ouders verkrijgen de Britse nationaliteit en hij bezit die al. Echter, in artikel 16 (2) f RWN 2003 staat de volgende uitzonderingsbepaling:

16 (2) Het verlies van het Nederlanderschap bedoeld in het eerste lid treedt niet in:

f. indien de minderjarige gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van de door hem verkregen nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft of gehad heeft, behoudens in het geval bedoeld in het eerste lid onder b;

John heeft niet een verklaring van afstand afgelegd ex artikel 16 (1) b RWN. Nu John als minderjarige meer dan vijf jaren hoofdverblijf in het VK heeft gehad voordat hij de Britse nationaliteit verkreeg is deze uitzondering op het verlies van toepassing. De rechtbank concludeert terecht dat dit het enige criterium is waaraan moet worden getoetst en dat het er niet toe doet dat John de Britse nationaliteit al had toen zijn ouders Brits werden.

Analyse

Dit kan naar mijn mening ook niet anders, omdat de uitzondering van artikel 16 (2) f RWN 2003 van toepassing is op de verliesgrond van artikel 16 (1) c RWN 2003 waarin expliciet staat dat verlies optreedt in het geval de minderjarige in de verkrijging van zijn ouders deelt of hij deze nationaliteit reeds bezit.

Belangrijk is dat dit niet opgaat als de minderjarige de andere nationaliteit heeft verworven bij geboorte. In die situatie is de uitzondering van artikel 16 (2) f RWN 2003 niet van toepassing omdat deze expliciet verwijst naar verkrijging, door bijvoorbeeld naturalisatie. Dit volgt ook uit het voorbeeld uit de Handleiding dat ik hier citeer:

Een Nederlands echtpaar emigreert naar Australië, waar kind A wordt geboren. A verkrijgt bij geboorte het Nederlanderschap, maar daarnaast ook de Australische nationaliteit door geboorte op het grondgebied van Australië.
Zes jaren na de geboorte van A verkrijgen de ouders door naturalisatie de Australische nationaliteit en zij verliezen beiden de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN. A deelt daar niet in, omdat hij al Australiër is. Desondanks verliest hij het Nederlanderschap, aangezien hij reeds de nationaliteit bezit die zijn ouders op hun verzoek hebben verkregen.
De uitzonderingen, genoemd in artikel 16, tweede lid, RWN zijn op A niet van toepassing.
Er is in dit geval namelijk geen sprake van verkrijging van een nationaliteit door A, als bedoeld in artikel 16, tweede lid, aanhef en onder e of f, RWN. A heeft immers de Australische nationaliteit al verkregen bij geboorte[1].

De minister van Buitenlandse Zaken lijkt te stellen dat de uitzonderingsbepalingen van artikel 16 (2) alleen van toepassing zijn als de verkrijging van de Britse nationaliteit door de ouders en het kind tegelijkertijd heeft plaatsgevonden. Maar door te bepalen dat de uitzondering van artikel 16 (2) f RWN 2003 alleen van toepassing is in een situatie dat de minderjarige in de verkrijging van zijn ouders deelt krijgt de verliesgrond een te extensieve uitleg en wordt de uitzonderingsbepaling te restrictief toegepast.

Er is geen wettelijke grondslag voor het buiten toepassing laten van de gevallen waarin het kind de nationaliteit eerder dan zijn ouders heeft verkregen door naturalisatie. Bovendien is een ruimere toepassing van verliesbepalingen in strijd met de rechtszekerheid zoals blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad. Ik verwijs naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 september 1996, ECLI:NL: HR:1996:ZC2151 en meer recent van 8 september 2023, ECLI:NL:PHR:2023:492. Zo betoogt de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.3 in de uitspraak van 1996:

Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. De door de Staat voorgestane interpretatie van art. 2ter lid 2 zou tot het uit een oogpunt van rechtszekerheid onaanvaardbare gevolg leiden dat … die volgens de op zichzelf duidelijke tekst van die wetsbepaling niet zou leiden tot verlies van de Nederlandse nationaliteit, dit gevolg toch zou hebben, omdat niet voldaan is aan de niet in de tekst van die bepaling voorkomende voorwaarde…

Dit betoog herhaalt de Hoge Raad in 2023 met een verwijzing naar r.o. 3.3 uit 1996 en met iets andere woorden in r.o. 3.4:

… dient art. 5 WNI (oud) daarom niet zo te worden uitgelegd dat het toch op die situatie betrekking heeft…

Onze praktijk

Ook uit onze praktijk blijkt dat kinderen hun Nederlanderschap op grond van artikel 16 (2) f RWN 2003 kunnen behouden, ook als de verkrijging van een andere nationaliteit op een eerder moment heeft plaatsgevonden dan het moment dat een ouder die andere nationaliteit heeft verkregen.

Voorbeeld één

Een gehuwd Nederlands echtpaar krijgt een zoon: Peter. Het Nederlandse gezin emigreert naar Canada waar vader vrijwillig de Canadese nationaliteit verkrijgt waardoor hij op grond van artikel 15 (1) onder a RWN het Nederlanderschap verliest. Als het gezin langer dan 5 jaar in Canada woont verkrijgen moeder en Peter vrijwillig de Canadese nationaliteit. Moeder behoudt de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 15 (2) onder c RWN: zij is gehuwd met een Canadees. Peter behoudt de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 16 (2) onder a en f RWN 2003. Zijn moeder is nog steeds Nederlander en hij heeft meer dan 5 jaar als minderjarige in Canada gewoond.

De jaren gaan voorbij en zijn moeder verlengt haar Nederlandse paspoort niet op tijd waardoor zij het Nederlanderschap verliest op grond van artikel 15 (1) onder c RWN. Behoudt Peter het Nederlanderschap?

Op het eerste gezicht lijkt dat hij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 16 (1) onder d, namelijk omdat zijn moeder het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15 (1) onder c: zij heeft meer dan 10 jaar onafgebroken buiten de EU gewoond en het verlies niet gestuit door tijdig haar Nederlandse paspoort te verlengen.

Echter, op hem is de uitzondering van artikel 16 (2) f RWN 2003 van toepassing. Hij heeft meer dan 5 jaar voor zijn 18e in Canada gewoond voordat hij die nationaliteit verkreeg. Ondanks dat hij de Canadese nationaliteit veel eerder heeft verkregen dan het tijdstip dat zijn moeder de Nederlandse nationaliteit verliest, kan hij een beroep doen op de uitzondering van dit artikel en zijn Nederlandse paspoort wordt verlengd. Dit is een vergelijkbare situatie als bij John die de Britse nationaliteit eerder heeft verkregen dan dat hij een beroep doet op de uitzondering van artikel 16 (2) f RWN 2003.

Voorbeeld twee

Eric wordt in 2000 in Nederland geboren uit twee Nederlandse ouders. In 2003 emigreert het gezin naar Australië. In 2008 naturaliseert Erics vader tot Australiër. Hij verliest daardoor het Nederlanderschap. In 2009 wordt Eric zelf Australiër door naturalisatie. Hij behoudt het Nederlanderschap want hij valt onder twee uitzonderingen: artikel 16 (2) a, zijn moeder is nog Nederlandse en artikel 16 (2) f, hij heeft voor zijn 18e meer dan 5 jaar in Australië gewoond. In 2012 naturaliseert moeder ook tot Australische en verliest daardoor het Nederlanderschap. Ook dan behoudt Eric de Nederlandse nationaliteit omdat hij nog steeds valt onder de uitzonderingsbepaling van artikel 16 (2) f RWN 2003, hij heeft nog steeds meer dan 5 jaar voor zijn 18e in Australië gewoond. Ook in dit geval heeft Eric eerder dan zijn moeder de Australische nationaliteit verkregen en behoudt hij toch de Nederlandse nationaliteit. Hij kan alsnog een beroep doen op de uitzonderingsbepaling van artikel 16 (2) f RWN 2003 en zijn Nederlandse paspoort wordt verlengd. Ook zijn situatie is vergelijkbaar met die van John.

Conclusie

In artikel 16 (2) onder f RWN 2003 wordt alleen de verliesgrond van artikel 16 (1) b uitgezonderd. Dit betekent dat alleen in het geval dat John, Peter of Eric vrijwillig afstand zouden hebben gedaan van hun Nederlanderschap hun Nederlandse nationaliteit verloren zou zijn gegaan. Peter en Eric hebben allebei hun Nederlandse paspoorten kunnen verlengen. Wat de reden is dat het ministerie van Buitenlandse Zaken in de zaak van John een ander standpunt inneemt is onduidelijk en mogelijk in strijd met de rechtszekerheid.

Heeft u vragen over het verlies of het (her)krijgen van het Nederlanderschap? Neem dan contact op met ons op.

Neem contact op

Neem contact op

[1] In een oudere versie van de Handleiding was de toelichting nog wat uitgebreider: “Hij kan niet geacht worden te behoren tot de in dat lid genoemde categorieën e en/of f, omdat – waar in die categorieën is vermeld “de door hem verkregen nationaliteit” en/of “ten tijde van de verkrijging” – daarmee in het kader van een casus als de onderhavige wordt bedoeld de door het kind verkregen nationaliteit op het tijdstip van vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit door de ouder(s) en niet de door het kind bij geboorte verkregen andere nationaliteit”.

Aanmelding nieuwsbrief